Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

С нидерландского на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

plotseling opkomen

Толкование Перевод

1 flash

adj. opvallend, pronkend
--------
n. (licht)flits, vlam, (op)flikkering, (bliksem)schichten; flitsapparaat; opwelling, vlaag
--------
v. opvlammen, (plotseling) ontvlammen, opvliegen; flikkeren, flitsen

flash¹

[ flæsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 (licht)flits ⇒ vlam, (op)flikkering

2 het flitsen ⇒ flits(licht)

3 lichtsein ⇒ vlagsein

4 flits(licht) ⇒ flitsapparaat

5 kort (nieuws)bericht ⇒ nieuwsflits

6 opwelling ⇒ vlaag

7 〈 slang〉 het potloodventen 〈 exhibitionisme〉

8 〈 slang〉 snelle euforie 〈 door drugsgebruik〉

9 〈Brits-Engels; leger〉 onderscheidingsteken ⇒ baton, (schouder)insigne

10 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉 zaklantaarn

11 〈 techniek, technologie〉 giethoofd ⇒ giet(rand), braam, naad

♦voorbeelden:

1   flashes of lightning • bliksemschichten

     flash in the pan • toevalstreffer, eendagsvlieg

     quick as a flash • razend snel

     in a flash • in een flits

     like a flash • (zo snel) als de bliksem

6   a flash of hope • een vleugje hoop

     a flash of inspiration • een flits van inspiratie

     a flash of wit • een geestige inval

————————

flash²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 plotseling (opkomend) ⇒ vlug opkomend/stijgend

2 〈 informeel〉 opzichtig ⇒ poenig

♦voorbeelden:

1   flash flood/fire • plotselinge overstroming/brand

————————

flash³

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 opvlammen ⇒ (plotseling) ontvlammen 〈 ook figuurlijk〉

2 plotseling opkomen

3 flikkeren ⇒ flitsen, schitteren

4 snel voorbijflitsen ⇒ (voorbij)schieten, (voorbij)vliegen

5 seinen (met lichtflitsen)

6 〈 slang〉 potloodventen 〈 aan exhibitionisme doen〉

♦voorbeelden:

1   a lighthouse flashed • er flitste een vuurtorenlicht

     flash out/up (at someone) • opvliegen (tegen iemand)

2   flash into view/sight • plotseling in het gezichtsveld verschijnen

3   his brilliance flashes out • zijn talent springt in het oog

4   flash past/by • voorbijvliegen, voorbijflitsen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (doen) flitsen ⇒ (doen) flikkeren

2 (over)seinen ⇒ (met lichtsignalen) doorgeven

3 plotseling/opvallend laten zien ⇒ pronken met 〈 juwelen〉

♦voorbeelden:

1   flash the headlights (of a car) • met de koplampen flitsen/seinen

     flash a torch in someone's face • met een zaklantaarn in iemands gezicht schijnen

     flash a look at someone • een blik op iemand werpen

     flash a smile at someone • even naar iemand lachen

3   flash money around • te koop lopen met zijn geld

     flash a bank note at someone • iemand een bankbiljet onder de neus houden

English-Dutch dictionary > flash
2 visit

n. bezoek, visite
--------
v. bezoeken, op bezoek gaan

visit¹

[ vizzit] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 bezoek ⇒ visite 〈 ook van dokter〉, (tijdelijk) verblijf

♦voorbeelden:

1   pay someone a visit • iemand een bezoek(je) brengen

————————

visit²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 een bezoek/bezoeken afleggen ⇒ op bezoek/visite gaan

2 〈 Amerikaans-Engels〉 logeren ⇒ verblijven

♦voorbeelden:

¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 visit with • een praatje (gaan) maken met

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 bezoeken ⇒ op visite gaan bij

2 〈 Amerikaans-Engels〉 logeren bij ⇒ verblijven bij/in

3 inspecteren ⇒ onderzoeken

4 bezoeken ⇒ treffen, teisteren

5 overvallen ⇒ (plotseling) opkomen bij 〈 van gevoelens〉

♦voorbeelden:

1   visit a cathedral • een kathedraal bezoeken/bezichtigen

4   the village was visited by/with the plague • het dorp werd bezocht/getroffen met/door de pest

English-Dutch dictionary > visit
3 crop up

opkomen,plotseling opduiken,voor de dag komen

crop up

1 〈 informeel〉 opduiken ⇒ de kop opsteken, plotseling/onverhoopt ter sprake komen

♦voorbeelden:

1 give me a call if anything crops up at the office • bel me even als er wat loos is op de zaak

her name keeps cropping up in the papers • haar naam duikt voortdurend op in de krant

English-Dutch dictionary > crop up
4 come on

kom maar, vooruit; verdraaid nog aan toe

come on

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 naderbij komen ⇒ oprukken, (blijven) komen

2 opschieten ⇒ vorderen, vooruitkomen

3 〈 benaming voor〉 beginnen ⇒ opkomen 〈 van onweer〉, vallen 〈 van nacht〉, aangaan 〈 van licht〉, beginnen (te ontstaan) 〈van ziekte e.d.〉

4 op de tv komen

5 opkomen 〈 van toneelspeler〉

6 beter worden ⇒ herstellen, opknappen 〈 van ziekte〉

7 〈 Amerikaans-Engels〉 een grote indruk maken ⇒ overkomen 〈 op tv, radio〉

♦voorbeelden:

1   I'll come on later • ik kom je wel achterna

2   that horse has come on a ton • dat paard is er enorm op vooruitgegaan

3   I've got a cold coming on • ik heb een opkomende verkoudheid

     the rain came on • het begon te regenen

     〈 Brits-Engels〉 it came on to rain • het begon te regenen

¶ come on in! • kom toch binnen!

     come on up! • kom toch boven!

     come on! • kom op! 〈om iemand tot haast aan te sporen of aan te moedigen iets te doen/zeggen〉

     oh come on (not again)! • oh alsjeblieft niet nog eens!

II 〈werkwoord + voorzetsel〉

1 aantreffen ⇒ stoten op

2 treffen 〈 van iets ongewensts〉 ⇒ overvallen

♦voorbeelden:

2   the disease came on her suddenly • de ziekte trof haar plotseling

English-Dutch dictionary > come on
5 start up

starten,beginnen,plotseling opstaan

start up

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 opspringen

2 een loopbaan beginnen

3 ontstaan ⇒ opkomen

♦voorbeelden:

2 start up in business • in zaken gaan

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 aan de gang brengen ⇒ opzetten 〈 zaak〉, starten 〈 motor〉

English-Dutch dictionary > start up

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

plotseling opkomen

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

plotseling opkomen

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: